22. Van het Halzen.

Als men met storm weder bijligt, en over den anderen boeg wil gaan liggen, dan wordt dit halzen genoemd, dit is niets anders dan voor den wind omgaan.

Indien men met het groot zeil bijligt, en wil halzen, neemt men het oogenblik waar, dat het schip vallende is, dus vaart krijgt, en men kommandeert:

KOMMANDO.
STORMFOK HIJSCHEN, ROER TE LOEFWAART AAN BOORD, EN VIER BIJ DE GROOTE SCHOOT. Men hijscht de stormfok, zorg dragende van de schoot eerst aan te halen, en gestadig met het hijschen bij te vieren, ten einde dezelve niet aan het slaan rake. Als het schip 2 streken afgevallen is, viert men gestadig aan de groote boelijn bij, als ook den grooten hals, en haalt gestadig aan de loefbrassen door, zoo dat, als het schip voor den wind ligt, al de raa's vierkant staan, en men kommandeert: [p 52]
STORMFOK NEERHALEN. Als het schip een weinig opgeloefd is, brast men de raa's gestadig bij, en kommandeert:
GROOTE HALS TOE. De hals toe zijnde, kommandeert men:
GROOTE SCHOOT AANHALEN. Men brast de raa's gestadig, naar mate het schip loeft, en als het schip bij den wind ligt, de raa's bij den wind staan; doch niet zoo scherp, als met mooi weder, wel zorg dragende, dat de loefbrassen goed stijf staan, en dat men de noktakels achter uit brenge tot meer steun van de onder raa's. Ook moet, voor dat men begint te halzen, gezorgd worden, dat alles op en tusschen deks goed gefjord is, en niets los raken kan.

Aanmerking. Als men voor den wind ligt, en eene hooge zee ziet aankomen, moet men niet bijloeven, maar voor den wind houden, tot dat de zee voorbij is.

Als men voor 3 storm stagzeils bijligt, en wil halzen, haalt men het bezaans stagzeil neer, viert de groote stagzeils schoot gestadig aan af, en als het schip begint te vallen, legt men het roer te loefwaart aan boord; terwijl men, als het schip voor den wind ligt, groot stagzeil en stormfokke schoot over laat gaan, met een takel, zorgende dat dit niet met een ruk geschiedt, en als de wind van de andere zijde inkomt, hijscht men den stormbezaan, en haalt de schoten aan, naar mate dat het schip oploeft, brassende de raa's gestadig aan naar den wind; even als of men zeilen bij had en voor den wind omging.

2°. Aanmerking. Als men voor enkele stagzeils liggende halst, moet men gereed zijn, om de fok oogenblikkelijk te kunnen bijzetten, als het met de voor den wind noodig is, om eene zwaare achter oploopende zee te ontwijken. Ook als het schip niet vallen wil, is men somtijds genoodzaakt om de fokke schoot voor te halen, of om het voor marszeil bij te zetten; als de fok blind achter de zee mogt slaan; somtijds is het genoeg, om eenig volk in het fokke want te laten oploopen, en eene presenning te laten ontrollen, om het schip aan het vallen te krijgen. Daar 't overgaan der stagzeilschoot in stormweder gevaarlijk is, is het beter, als men omtrent voor den wind ligt, om het groot stagzeil neer te halen, en als de wind aan de andere zijde inkomt, hetzelve weder te hijschen; ook moet men wel zorg dragen, dat de luiken goed geschalmd zijn, en alles goed vastgemaakt is. [p 54]


J. Franc: Handleiding tot de Scheeps-besturing, Delft, 1825.

Transcribed by Lars Bruzelius


Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Seamanship | Search.

Copyright © 1998 Lars Bruzelius.