34.

Vraagstuk. Onderzeil gaan, als men den wind zoo heeft, dat hij juist van dien kant komt, waar men naar toe wil zeilen, maar den stroom in zijn voordeel heeft, en het schip op den stroom gezwaaid ligt.

Oplossing. Men windt staagswijze, indien men bij voorbeeld, over bakboord bijloeven wil, zoo dat bakboord lij wordt, dan ligt men het roer aan bakboord, want de stroom, nog langs het schip heen gaande, van voren naar achteren, doet het voorschip stuurboord aandraaijen; men maakt de zeilen los, zet marszeils en bramzeils bij, brast de achterzeilen, bakboord aan, en de [p 70] voorzeilen vierkant, en ligt het anker. Zoodra het anker uit den grond is, zal het schip bijloeven, tot dat de voorzeilen tegenkomen; men haalt de bezaan uit, en kat en vischt het anker; het anker bezorgd zijnde, hijscht men de kluiver, brast vol, en stuurt bij den wind weg.


J. Franc: Handleiding tot de Scheeps-besturing, Delft, 1825.

Transcribed by Lars Bruzelius


Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Seamanship | Search.

Copyright © 1998 Lars Bruzelius.