37. Van een onklaar Anker.

Het gebeurt somtijds, dat men het anker ligtende, hetzelve onklaar bevindt, dat is, dat er 1 of 2 slagen van het touw rondom de hand van het anker zijn, zoo dat de handen in plaats van den ring boven komen, alsdan moet men de handen met den vischschenkel vangen, en zetten er een kiptakel op; dit stijf gehaald zijnde, steekt men het touw, neemt de slagen van de hand af, en windt het touw weder in, tot dat hetselve stijf wordt; dan viert men het kiptakel gestadig af, tot dat het anker weder in zijn touw hangt, windt hetzelve weder voor, kat en vischt het anker, zoo als te voren geleerd is. [p 72]

Maar als het anker onklaar is, en de ring boven komt, zoo dat, bij voorbeeld, en stag om de hand is, en nog een om de stok, dan behoeft men slechts de kat in te hoeken en hijschen het anker onder de kraanbalk, klaart het touw en kipt het anker. Op sommige schepen heeft men doove jutten, in welke men, nadat men dezelve buiten boord gevierd heeft, den vischschenkel inlegt, en het anker hijscht; hierdoor blijft de hand van het anker vrij van het schip.

Het anker hoog genoeg zijnde, laat men de doove jut inloopen, tot dat het anker tegens den schoen aankomt, neemt vervolgens de rustlijn er om toe, en bezorgt het anker, als in het vorige geleerd is.


J. Franc: Handleiding tot de Scheeps-besturing, Delft, 1825.

Transcribed by Lars Bruzelius


Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Seamanship | Search.

Copyright © 1998 Lars Bruzelius.