53.
Over het Ballasten.

Bij het ballasten moet men de volgende artikelen in acht nemen.

1°. Dat het schip behoorlijk stuurlastig zij, dat is te zeggen, dat het achter een zeker getal duimen dieper dan voren te komt liggen; als het een nieuw schip is, wordt het getal door den constructeur opgegeven, of bijaldien het reeds eene reize gedaan heeft, moet men vernemen, op welke stuurlastigheid het schip het beste gezeild heeft. Men is ook gewoon, om in zee met mooi weder, door een paar of meer stukken van voren naar achteren te brengen, de stuurlastigheid te veranderen, ten einde te zien, op welke het schip het beste zeilt. [p 99]

2°. Men moet zorgen, dat het schip niet te zwaar stampt, en ook bij het stampen niet te veel lijdt; dit doet men met door ballast niet te veel voor en achter uit te leggen, gewoonlijk tusschen den voorkant van het achterluik en den achterkant van het voorluik.

3°. Moet men zorgen, dat het schip zijne behoorlijke stevigheid (stabilité) krijgt, om zeil te kunnen voeren, en ter zelver tijd niet te wreed wordt, dat is te zeggen, niet te moeijelijk slingert; dit verkrijgt men door den ballast hooger of lager te leggen, waar omtrent men weer door den constructeur, welke het schip gebouwd en deszelfs stabiliteit berekend heeft, onderrigt dient te worden, of bijaldien het schip reeds eene reis gedaan heeft, van den officier, welke het gekommandeerd heeft, berigt behoort in te winnen, hoe het schip zich gedragen heeft. Is het te rank, zoo moet de ballast lager; is het te wreed, en hierdoor in gevaar van zijn tuig over boord te slingeren, dan moet de ballast hooger, ook moet men zorgen, dat de ballast goed vast ligt, en niet over gaan kan, hoe het schip ook moge op zijde liggen.


J. Franc: Handleiding tot de Scheeps-besturing, Delft, 1825.

Transcribed by Lars Bruzelius


Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Seamanship | Search.

Copyright © 1998 Lars Bruzelius.