Certer van een gemeene Fluit, lang over steven 130 voet, wijt 26½ voet, hol 13 voet 5 duim.

't Verdeck hoogh 5 fvoet 6 duim, 't zy hy voor en achter dicht is, dat is met Schans en back, of niet.

't Onderste Barghout breedt 12 duim, dick 5½ duim, de vulling wijt 12 duim, 't Barghout breet 12 duim, de breede vulling wijt 2 voet 7 duim, het tweede Barghout breet 1 voet, de vullingh wijt 10 duim, het derde barghout breet 10 duim, de vullingh wijt 8 duim, 't Raa-hout breet 8 duim.

Fluiten die, op verre tockten als naer Indien gaen, werden veel steviger gemeinlijck gemaeckt, als die naby vaeren: De eyzere Puttings aen de rusten worden verdubbelt, om de Hooft-touwen te beter te houden. Men laetze achter veel Springen, en zulcks om een ruime Kajuit te konnen hebben; tegen welcke billen binnewaerts, alzoo het Schip door 't veel springen zwack wordt, stevige ribben en banden gelecht worden. Voor onder schiet men het Kabel-gat met twee deuren af. Dees Fluiten stutten om haer engte boven weinig wint, en zijn goede zee-bouers. De uitwateringen worden, vierkant gemaekt, en dat met kopere steuven, stercktens-halve. De Hut is veeltijds verdeelt in drien; en de plaets daer de man te roer staet, die anderzins open is, met een deckjen overhaelt. De kamer onder de Kajuit is in drie of vier deelen verdeelt, tot bergingh van broor, scheeps en Konstapels tuigh, daer een hock onder is, waer het kruit in werdt gebergt, en achter by het roer, gaet een gat neer, dienstigh om als iets onklaer is, het om laeg te redden, en kleinigheden in te bergen. De Spil staet zoo na voor de mast, dat even gaen mag, en dient wel gelt, als men hem zet, dat hy onder geen balck komt te staen, die hem het keren en draeien belemmere. In de hoeken van de steevens, ist alomme met koper beslagen. Deze Fluiten zijn gemeinlick voor weinig meer opgeboeit als andere, daerze een backjen hebben, 't geen met een tret neer treet. Voor dertig jaeren, zag men de schepen van wat geschlacht zy ook zijn geweest, die naer Indien voeren, voor boven open zijn, zonder bak; kooien en slaep-plaetzen voor 't volck wierden vast aen wederzijds boort getimmert. De Konstapels-kamer gingh van het verdeck met een trapjen neer, en quam op eene hoogte met de koebrugh of het onderste verdeck; schoon daer geen gemeenschap mede hadde. Op 't midden van dees Koebrugh sliepen de Zoldaeten; ter zijde wierdt mast en, houtwerck gestout, 't geen achter door een poort ingebracht wiert, gelijck men noch heden aen de Noorts-vaerders ziet, die achter door een gat haer hout-last in krijgen.

De Koebrug die zeer weinig voeten diep was, hadde een open luickgat, daer de zoldaten door in en uit gongen, nevens nog een groot traliluick om adem door te scheppen. Hedden rijzen de schepen achter meerder als te dier tijdt.


Nicolaes Witsen: Aeloude en hedendaegsche scheeps-bouw en bestier: Waer in wijtloopigh wert verhandelt, de wijze van Scheeps-timmeren, by Grieken en Romeynen: Scheeps-oeffeningen, Strijden, Tucht, Straffe, Wetten en gewoonten. Beneffens evenmatige grootheden van Schepen onses tijts, ontleet in alle hare deelen: Verschil van bouwen tusschen uitheemschen en onzen landaert: Indisch Vaertuygh: Galey-bouw: hedendaegsche Scheeps-plichten: Verrijckt met een reex verklaerde Zee-mans spreeck-woorden en benamingen. Doorgaens verciert met vele Kopere platen.
Casparus Commelijn; Broer en Jan Appelaer, Amsterdam, 1671. pp 159-.

Transcribed by Lars Bruzelius


Sjöhistoriska Samfundet | The Maritime History Virtual Archives | Shipbuilding | Search.

Copyright © 2001 Lars Bruzelius.